Mensen met een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis: herkennen en ingrijpen is nuttig en nodig
Eigenschappen van een asociaal persoon
• Kan zich niet aanpassen een norm
• Kan zich moeilijk aan wet houden
• Is oneerlijk, liegt en bedriegt
• Is impulsief en kan niet plannen
• Is vaak prikkelbaar en agressief
• Is roekeloos en onverschillig
• Gedraagt zich onverantwoordelijk
• Is ongevoelig en kent geen spijt
‘Wat een aso!’ Als deze typering in de volksmond wordt gebruikt, weet iedereen precies wat er wordt bedoeld: een of ander onaangenaam personage dat zich voortdurend hinderlijk misdraagt. In de psychiatrie staat nog lang niet vast wat een aso, of liever gezegd een persoon met een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis (ASP), is. Er is althans geen eenstemmigheid over de definitie en kenmerken van deze afwijking.
Kenmerken
In het meest recente vierde deel van het psychiatrische handboek DSM IV, worden vier specifieke, zichtbare kenmerken genoemd aan de hand waarvan de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld:
Gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen (oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid, onverschilligheid, agressiviteit); de leeftijd is minstens 18 jaar; de gedragsstoornis begon voor het 15de levensjaar en het anti-sociale gedrag komt door een manische stoornis of schizofrenie. Maar veel psychiaters zien meer in de twintig criteria voor het meten van psychopathie, wat als een ernstige vorm van ASP wordt beschouwd.
Mannen zijn vaker ziekelijk asociaal dan vrouwen
Waar ze het allemaal wel over eens zijn, is dat de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis ‘een ernstige stoornis is, die met grote psychische, medische en sociale problemen gepaard gaat en veel maatschappelijke overlast en schade tot gevolg heeft’, aldus een speciale commissie van experts van de Gezondheidsraad in zijn onlangs verschenen rapport Preventie en behandeling van de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. En dat, als die stoornis eenmaal zit ingebakken in de mens, er weinig tot niets meer aan te doen is.
Mannen
Eerst wat harde gegevens. Als de criteria van DSM IV worden gehanteerd, heeft in de westerse wereld ongeveer 1 tot 2 procent van de bevolking een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het komt acht keer zo vaak voor bij mannen als bij vrouwen. Het komt naar verhouding ook meer voor in de lage scholings- en inkomensklassen. Het percentage daalt bij mensen ouder dan 45 jaar. Veel mensen met een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis hebben ook andere psychiatrische problemen en zijn verslaafd aan alcohol of drugs. Verder hebben ze vanzelfsprekend veel sociale problemen, met name in relaties en op het werk.
Wat is de oorsprong van de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis? Aan het ontstaan van een ASP liggen volgens deskundigen altijd verschillende risicofactoren ten grondslag, die van jongs af aan op elkaar inwerken. Tweeling- en adoptiestudies hebben aangetoond dat asociaal gedrag voor 40 tot 60 procent samenhangt met genetische factoren. Daarbij zijn diverse genen in het spel.
Asociaal gedrag begint vaak al op jonge leeftijd
Angst
Verder is aangetoond dat ook neurobiologische en psychologische factoren een rol spelen. De voor iemand met een ASP zo typische impulsieve agressiviteit, grote spanningsbehoefte, beperkte schrikreactie en gebrek aan angst hangen samen met afwijkingen in de biochemische reacties in het lichaam en de werking van bepaalde delen van de hersenen.
Verder zijn er ook drie zogeheten omgevingsfactoren van invloed op het ontstaan van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Op het fysieke vlak is er een verband gevonden met drugsgebruik en roken van de moeder tijdens de zwangerschap. En met complicaties (hersenletsel) bij de bevalling. Uiteraard is ook het gezin waarin het kind opgroeit van belang. Psychiatrische stoornissen bij de ouders, langdurige ruzies, gebrek aan toezicht en emotionele betrokkenheid, een inconsistente of te straffe manier van opvoeden, lichamelijke en geestelijke mishandeling, en anti-sociaal gedrag van andere gezinsleden doen er allemaal geen goed aan.
Omgeving
Ten slotte is ook de sociale omgeving van het kind buiten het gezin van belang. Hoe geringer de binding met de maatschappij, bijvoorbeeld door gebrek aan kansen en mogelijkheden en status, hoe groter de neiging tot asociaal gedrag blijkt te zijn.
Tegenover de risicofactoren staat waarschijnlijk ook een aantal beschermende factoren, hoewel daar weinig onderzoek naar is gedaan. Zoals een goed ontwikkeld aanpassingsvermogen; een bovengemiddelde intelligentie; een sterke emotionele band met de moeder; een consistente, gestructureerde en sterk betrokken opvoeding (gezin en school); een sterke relatie met vrienden die geen asociaal gedrag vertonen; de aanwezigheid van goede sociale rolmodellen; een succesvolle schoolopleiding, een goed gevoel van eigenwaarde; stabiele intieme relaties. Al deze zaken kunnen een gunstige rol spelen.
Jong
Alles wijst erop dat een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis al op jonge leeftijd ontkiemt en in de loop der jaren kan verergeren of afzwakken, al naar gelang de interactie tussen de diverse risicofactoren en beschermende invloeden.
Als de stoornis tijdens de jeugd tot volle bloei komt, dan is er als de persoon in kwestie eenmaal volwassen is weinig meer aan te verhelpen. Juist daarom is het zo belangrijk om de alarmsignalen al vroeg te ontdekken en snel in te grijpen. Want alleen dan kan het kind zelf, zijn familie, de direct betrokkenen én de samenleving veel ellende worden bespaard.